Van 25-7-2014 t/m 11-8-2015 maakten wij een lange reis, waaronder door dit land.
Hier vind je de gehele route van dit jaar fietsen.
Hier vind je de gehele route van dit jaar fietsen.
Tadjikistan
Eerste week: winter in het Pamir-gebergte
Ons visum voor Tadjikistan hebben we van te voren geregeld. Het is puur toeval dat het visum ingaat met het begin van het nieuwe schooljaar…. Om volop van alle 45 dagen te kunnen genieten kampeerden we één dag eerder bij de grens van Kirgizië met Tadjikistan. Zondag 24 augustus stonden we vroeg op en merkten dat er ijs op de tent stond. Na een ontbijt van melk(poeder) met havermout stapten we weer op de fiets. Bij de eerste controle kregen we een exit-stempel van Kirgizië. Vervolgens moesten we naar het gebouw van de Tadjiekse douane, 20 km verderop. Geen probleem ware het niet dat we ook naar een hoogte van 4280 meter moesten klimmen en de weg niet meer was geasfalteerd. De eerste kilometers gingen prima maar de het laatste stuk waren haarspeldbochten met soms een helling tot wel 9 procent. Ook bij de Tadjiekse douane ging alles snel. Eén voor één moesten we een klein kantoortje in komen waar een jongeman van rond de 20 aandachtig ons paspoort bekeek. Met een harde klap op de stempel werden we welkom geheten. In het kantoortje stond een kachel te gloeien en we maakten van de gelegenheid gebruik om ons thermoshirt, warme muts, handschoenen, regenbroek en regenjas aan te trekken. Dit allemaal tegen de kou, want we zouden gaan afdalen. Een Tadjiekse variant op het Nederlandse spreekwoord ‘na regen komt zonneschijn’ is: ‘na een klim volgt een afdaling’. En dat klopte dan ook. Na een tiental meters ging de slagboom omhoog en we waren er klaar voor. De eerste meters op gang komen en dan snelheid maken naar beneden, nog maar 60km te gaan tot Karakol. Dit is wat we in gedachten hadden. Na een kilometer wisten we wel beter. De weg die voor ons lag was een wasbord. Hobbels over de hele breedte van de weg waar niet aan te ontsnappen was. Alles op en aan de fiets trilde en zelf werden we door elkaar geshaket. Met de remmen vol ingeknepen kropen we met maximaal 8 km naar beneden. Dit was onze beloning voor het klimmen! Na tien kilometer verbeterde de weg enigszins, weer asfalt en konden we doorfietsen naar Karakol, een klein plaatsje met uitzicht op een groot meer.
Na Karakol werd de weg weer slechter en het weer ook. We moesten een aantal hoge passen over. Eén dag fietsten we in de sneeuw en andere dagen was het wit wanneer we wakker werden. We hebben zeker een week gefietst in de kou met onze regenjassen en -broeken, handschoenen en balaklava aan.
Ons visum voor Tadjikistan hebben we van te voren geregeld. Het is puur toeval dat het visum ingaat met het begin van het nieuwe schooljaar…. Om volop van alle 45 dagen te kunnen genieten kampeerden we één dag eerder bij de grens van Kirgizië met Tadjikistan. Zondag 24 augustus stonden we vroeg op en merkten dat er ijs op de tent stond. Na een ontbijt van melk(poeder) met havermout stapten we weer op de fiets. Bij de eerste controle kregen we een exit-stempel van Kirgizië. Vervolgens moesten we naar het gebouw van de Tadjiekse douane, 20 km verderop. Geen probleem ware het niet dat we ook naar een hoogte van 4280 meter moesten klimmen en de weg niet meer was geasfalteerd. De eerste kilometers gingen prima maar de het laatste stuk waren haarspeldbochten met soms een helling tot wel 9 procent. Ook bij de Tadjiekse douane ging alles snel. Eén voor één moesten we een klein kantoortje in komen waar een jongeman van rond de 20 aandachtig ons paspoort bekeek. Met een harde klap op de stempel werden we welkom geheten. In het kantoortje stond een kachel te gloeien en we maakten van de gelegenheid gebruik om ons thermoshirt, warme muts, handschoenen, regenbroek en regenjas aan te trekken. Dit allemaal tegen de kou, want we zouden gaan afdalen. Een Tadjiekse variant op het Nederlandse spreekwoord ‘na regen komt zonneschijn’ is: ‘na een klim volgt een afdaling’. En dat klopte dan ook. Na een tiental meters ging de slagboom omhoog en we waren er klaar voor. De eerste meters op gang komen en dan snelheid maken naar beneden, nog maar 60km te gaan tot Karakol. Dit is wat we in gedachten hadden. Na een kilometer wisten we wel beter. De weg die voor ons lag was een wasbord. Hobbels over de hele breedte van de weg waar niet aan te ontsnappen was. Alles op en aan de fiets trilde en zelf werden we door elkaar geshaket. Met de remmen vol ingeknepen kropen we met maximaal 8 km naar beneden. Dit was onze beloning voor het klimmen! Na tien kilometer verbeterde de weg enigszins, weer asfalt en konden we doorfietsen naar Karakol, een klein plaatsje met uitzicht op een groot meer.
Na Karakol werd de weg weer slechter en het weer ook. We moesten een aantal hoge passen over. Eén dag fietsten we in de sneeuw en andere dagen was het wit wanneer we wakker werden. We hebben zeker een week gefietst in de kou met onze regenjassen en -broeken, handschoenen en balaklava aan.
Tradities uit de Sovjet-Unie
Op de landkaart is het één pot nat: Turkmenistan, Kyrgystan, Oezbekistan, Kazachstan en Tadjikistan. Onbekende landen in verre streken die zelden in net nieuws komen. Dit in tegenstelling tot Afghanistan en Pakistan. Tot 1991 behoorden de eerste vijf landen tot de Sovjet-Unie. Na de implosie van de Sovjet-Unie ontwikkelden de landen een eigen identiteit. Niet langer was Moskou het centrum van de wereld maar Dushanbe, Tashkent of Bishkek. Er werd afgerekend met het communistisch verleden. In de praktijk betekende dit niet meer dan dat de communistische partij haar naam veranderde in democratische partij en dat de voormalige communistische partijleider nu gekozen werd met een meerderheid van 95 procent. Wat achteraf ook wat tegen viel want er was maar één kandidaat. In Murghab kwamen we nog een standbeeld van Lenin tegen die met vastberaden blik ons het juiste pad wijst. Veel van dat soort beelden zie je niet meer in het straatbeeld. Af en toe zie je een betonnen bushokje waar het communisme nog wordt verheerlijkt, met hamer en sikkel of waar de 70-jarige revolutie (1987) wordt herdacht. Waar de ‘Stannen’ maar met moeite afstand van kunnen nemen is het rigide systeem van het bureaucratische controle. Voor Turkmenistan, Oezbekistan en Tadjikistan is het een heel geregel om een visum te krijgen. Maar dan ben je nog niet klaar. Vanuit het oude Sovjet-Unie bestaat nog steeds de OVIR. Voorheen moesten toeristen zich in elke stad/hotel zich laten registeren. Was je dat vergeten dan kreeg je problemen om het land te verlaten. In Tadjikistan is het niet meer zo erg maar we moesten ons wel laten registeren bij de OVIR. We hebben een visum voor 45 dagen (verlengen is onmogelijk) en daarnaast nog een GBAO-permit om door de Pamir te mogen fietsen. ’s Ochtend rond 8.30 togen we met volle moed naar het politiebureau, alwaar ook de OVIR is gevestigd. Registratie is geen probleem, maar eerst moesten we wachten op de juiste agente die het voor ons kon regelen. Het was een jonge vrouw die Engels sprak. Na een kort gesprekje was duidelijk wat we nodig hadden: een pasfoto, een kopie van het paspoort met stempel van binnenkomst en daarnaast moesten we per persoon 140 Somani (30 euro) betalen. Dat geld moest betaald worden bij de plaatselijke bank. Het bankgebouw was een nieuw gebouw met twee verdiepingen en stak af tegen de rest van de grauwe huizen van Murghab. Een grote ruimte met links houten balie en een achter klein loket waar een paar mensen stonden te wachten. Na enkele minuten was ik (H.) aan de beurt en ik bukte me om in mijn beste combinatie van Russisch/Engels/Nederlands duidelijk te maken dat ik graag geld wilde storten voor de registratie. “Turist, turist’ schreeuwde de man naar mij. Blij knikte ik, hij had mij begrepen, was die cursus Russisch toch niet voor niks geweest. Ik kreeg vier formulieren en een pen in mijn hand gedrukt en werd gesommeerd om plaats te maken voor de man die achter mij in de rij stond. De formulieren waren in het cyrillisch geschreven. Ontredderd keek ik rond, had ik maar beter opgelet bij de cursus Russisch! Gelukkig kwam er een man naar mij toe, die me mee nam naar zijn kantoortje. Ik gaf hem onze paspoorten en hij begon de formulieren voor mij in te vullen. Elk formulier bestond uit drie delen, waar de man telkens hetzelfde invulde. Met de vier ingevulde formulieren ging ik terug naar de kassa waar ik 280 Somani betaalde. De kassier inde het geld en met een ferme klap zette hij op elk formulier een stempel. Vervolgens pakte hij een kleine liniaal en scheurde behendig de formulieren af bij de stippellijn. Vier strookjes kreeg ik mee, de andere acht waren voor het archief. Bij de OVIR overhandigde ik onze paspoorten, de kwitanties, de pasfoto’s en de kopietjes van onze paspoorten. Ze kon verder met onze registratie. Haastige spoed is zelden goed, dus zeer nauwgezet noteerde ze onze gegevens dubbel op de registratiekaart, één voor ons, één voor het archief. Ik had alle tijd om het kantoortje goed te bekijken en nog een keer en nog een keer. Een verlaten theekopje, een blauwe archiefkast en een laagje stof op de computer is wat ik heb onthouden. Af en toe stelde ze me een vraag over mijn naam en nationaliteit. Ik vertelde ze dat de burgemeester mij het paspoort had gegeven en dat echt alle drie mijn doopnamen op het registratieformulier moeten omdat dat nu eenmaal mijn naam is. ‘Is this your first time in Tadjikistan’ vroeg ze me. ‘No’ antwoorde ik, ‘this is the second time here’. ‘oh, you like Tadjikistan?’ Ik zei dat ik Tadjikistan een prachtig land vind en dat ik de mensen ontzettend vriendelijk vind. Overal wordt ik welkom geheten en geholpen . 'Oh, thank you, thank you’ glunderde ze. Ik ging een beetje achterover hangen op de stoel en vertelde ze dat we met de fiets waren gekomen uit Kyrgystan en dat ik de bergen hier zo fantastisch vond. ‘yes, yes’ zei ze. Ik ging verder, ‘in the Netherlands there are no mountains’. De glimlach van de vrouw verdween en verbaasd mompelde ze in zichzelf ‘no mountains?’ Met grote ogen keek ze me aan, ‘no mountains, and are there stars en is there a moon in The Netherlands?' Ik heb haar gerustgesteld dat die er wel waren. Ze ronde haar formaliteiten af, ik zette nog tweemaal een handtekening, één voor ons, één voor het archief. Ze gaf me een hand en wenste me nog een fijne tijd in Tadjikistan.
Op de landkaart is het één pot nat: Turkmenistan, Kyrgystan, Oezbekistan, Kazachstan en Tadjikistan. Onbekende landen in verre streken die zelden in net nieuws komen. Dit in tegenstelling tot Afghanistan en Pakistan. Tot 1991 behoorden de eerste vijf landen tot de Sovjet-Unie. Na de implosie van de Sovjet-Unie ontwikkelden de landen een eigen identiteit. Niet langer was Moskou het centrum van de wereld maar Dushanbe, Tashkent of Bishkek. Er werd afgerekend met het communistisch verleden. In de praktijk betekende dit niet meer dan dat de communistische partij haar naam veranderde in democratische partij en dat de voormalige communistische partijleider nu gekozen werd met een meerderheid van 95 procent. Wat achteraf ook wat tegen viel want er was maar één kandidaat. In Murghab kwamen we nog een standbeeld van Lenin tegen die met vastberaden blik ons het juiste pad wijst. Veel van dat soort beelden zie je niet meer in het straatbeeld. Af en toe zie je een betonnen bushokje waar het communisme nog wordt verheerlijkt, met hamer en sikkel of waar de 70-jarige revolutie (1987) wordt herdacht. Waar de ‘Stannen’ maar met moeite afstand van kunnen nemen is het rigide systeem van het bureaucratische controle. Voor Turkmenistan, Oezbekistan en Tadjikistan is het een heel geregel om een visum te krijgen. Maar dan ben je nog niet klaar. Vanuit het oude Sovjet-Unie bestaat nog steeds de OVIR. Voorheen moesten toeristen zich in elke stad/hotel zich laten registeren. Was je dat vergeten dan kreeg je problemen om het land te verlaten. In Tadjikistan is het niet meer zo erg maar we moesten ons wel laten registeren bij de OVIR. We hebben een visum voor 45 dagen (verlengen is onmogelijk) en daarnaast nog een GBAO-permit om door de Pamir te mogen fietsen. ’s Ochtend rond 8.30 togen we met volle moed naar het politiebureau, alwaar ook de OVIR is gevestigd. Registratie is geen probleem, maar eerst moesten we wachten op de juiste agente die het voor ons kon regelen. Het was een jonge vrouw die Engels sprak. Na een kort gesprekje was duidelijk wat we nodig hadden: een pasfoto, een kopie van het paspoort met stempel van binnenkomst en daarnaast moesten we per persoon 140 Somani (30 euro) betalen. Dat geld moest betaald worden bij de plaatselijke bank. Het bankgebouw was een nieuw gebouw met twee verdiepingen en stak af tegen de rest van de grauwe huizen van Murghab. Een grote ruimte met links houten balie en een achter klein loket waar een paar mensen stonden te wachten. Na enkele minuten was ik (H.) aan de beurt en ik bukte me om in mijn beste combinatie van Russisch/Engels/Nederlands duidelijk te maken dat ik graag geld wilde storten voor de registratie. “Turist, turist’ schreeuwde de man naar mij. Blij knikte ik, hij had mij begrepen, was die cursus Russisch toch niet voor niks geweest. Ik kreeg vier formulieren en een pen in mijn hand gedrukt en werd gesommeerd om plaats te maken voor de man die achter mij in de rij stond. De formulieren waren in het cyrillisch geschreven. Ontredderd keek ik rond, had ik maar beter opgelet bij de cursus Russisch! Gelukkig kwam er een man naar mij toe, die me mee nam naar zijn kantoortje. Ik gaf hem onze paspoorten en hij begon de formulieren voor mij in te vullen. Elk formulier bestond uit drie delen, waar de man telkens hetzelfde invulde. Met de vier ingevulde formulieren ging ik terug naar de kassa waar ik 280 Somani betaalde. De kassier inde het geld en met een ferme klap zette hij op elk formulier een stempel. Vervolgens pakte hij een kleine liniaal en scheurde behendig de formulieren af bij de stippellijn. Vier strookjes kreeg ik mee, de andere acht waren voor het archief. Bij de OVIR overhandigde ik onze paspoorten, de kwitanties, de pasfoto’s en de kopietjes van onze paspoorten. Ze kon verder met onze registratie. Haastige spoed is zelden goed, dus zeer nauwgezet noteerde ze onze gegevens dubbel op de registratiekaart, één voor ons, één voor het archief. Ik had alle tijd om het kantoortje goed te bekijken en nog een keer en nog een keer. Een verlaten theekopje, een blauwe archiefkast en een laagje stof op de computer is wat ik heb onthouden. Af en toe stelde ze me een vraag over mijn naam en nationaliteit. Ik vertelde ze dat de burgemeester mij het paspoort had gegeven en dat echt alle drie mijn doopnamen op het registratieformulier moeten omdat dat nu eenmaal mijn naam is. ‘Is this your first time in Tadjikistan’ vroeg ze me. ‘No’ antwoorde ik, ‘this is the second time here’. ‘oh, you like Tadjikistan?’ Ik zei dat ik Tadjikistan een prachtig land vind en dat ik de mensen ontzettend vriendelijk vind. Overal wordt ik welkom geheten en geholpen . 'Oh, thank you, thank you’ glunderde ze. Ik ging een beetje achterover hangen op de stoel en vertelde ze dat we met de fiets waren gekomen uit Kyrgystan en dat ik de bergen hier zo fantastisch vond. ‘yes, yes’ zei ze. Ik ging verder, ‘in the Netherlands there are no mountains’. De glimlach van de vrouw verdween en verbaasd mompelde ze in zichzelf ‘no mountains?’ Met grote ogen keek ze me aan, ‘no mountains, and are there stars en is there a moon in The Netherlands?' Ik heb haar gerustgesteld dat die er wel waren. Ze ronde haar formaliteiten af, ik zette nog tweemaal een handtekening, één voor ons, één voor het archief. Ze gaf me een hand en wenste me nog een fijne tijd in Tadjikistan.
Overnachten
We slapen eigenlijk altijd in een ‘homestay’. Dat kan een ‘officiele homestay’ zijn of gewoon omdat je het vraagt. Een homestay is slapen bij de mensen thuis. Bij een aantal homestays hebben de mensen ruimte over. We worden dan welkom geheten met, tja hoe kan het ook anders, thee, soms ook koekjes en snoepjes er bij. We zitten dan op de grond en er wordt een tafelkleed op de grond uitgevouwen. Het tafelkleed dient tevens als ‘broodtrommel’. Na het eten wordt het tafelkleed weer opgevouwen met het brood er in. Afhankelijk van de plaats is er heerlijke zelfgemaakte abrikozenjam, melk, yoghurt of ayran, een zoute yoghurt. ’s Avonds worden er matjes voor ons neergelegd en zo ‘wordt het bed opgemaakt’.
Maar dit is niet bij elke homestay zo. Soms hebben we geen keuze en staat er in the ‘middle of nowhere’ een huisje, met slechts één verwarmde ruimte en daar slapen we dan met het hele gezin. ’s Ochtends als de zon opkomt staat de gastvrouw altijd als eerste op en maant ons te blijven liggen. Eerst wordt de kachel aangemaakt (soms staat dan de ruimte blauw van de rook) en als de kachel de ruimte heeft verwarmd mogen we pas ‘uit bed’ komen.
Er is hier, behalve in de steden, geen stromend water en het toilet is een gat in de grond, vaak ver weg van het huisje. Buiten hangt er een bakje water waar een pin of spijker onder hangt. Als je de pin omhoog duwt komt er water uit. Meerdere keren per dag moet het bakje gevuld worden met water. Als we geluk hebben wordt er ’s ochtends warm water in gedaan. Er is beperkte stroom, opgewekt door zonnepanelen. Als er op het einde van de dag voldoende stroom is opgewekt, kan….. het mobieltje weer worden opgeladen. Bij één homestay maakte de vader foto’s van alle buitenlandse gasten. Leuk, dan zie je wie er nog meer zijn geweest. Van andere fietsers krijgen we onderweg informatie waar je kan slapen en waar ‘niet-officiele homestays’ zijn. Een homestay is inclusief ontbijt en diner. Bij een primitieve homestay is het eten wat de pot schaft, vaak macaroni, plov (opgebakken rijst met ui) of lagman, een soort spaghettisoep of pamirsoep, vette soep met soms vlees, een kleine wortel en veel aardappelen.. Het is geen gevarieerde maaltijd, weinig groenten en fruit eten we maar zelden.
Sommige homestays zijn permanente woningen van mensen, andere homestays zijn zomerverblijven: huisjes, tenten of yurts (jailoos) waar ze van mei tot half september met hun vee verblijven. Wanneer het te koud wordt dan gaan ze terug naar hun huis in het dorp. Sommige yurts blijven nog iets langer staan omdat ze weten dat er nog een paar toeristen komen maar rond begin oktober zijn toch we alle yurts opgeruimd, het is dan te koud. Het vee, geiten, schapen, koeien en yaks worden dan weer naar warme plaatsen gebracht. Eén vrouw vertelde ons dat ze dan drie dagen van 8 uur met het vee liep om bij de winterplek te komen.
We slapen eigenlijk altijd in een ‘homestay’. Dat kan een ‘officiele homestay’ zijn of gewoon omdat je het vraagt. Een homestay is slapen bij de mensen thuis. Bij een aantal homestays hebben de mensen ruimte over. We worden dan welkom geheten met, tja hoe kan het ook anders, thee, soms ook koekjes en snoepjes er bij. We zitten dan op de grond en er wordt een tafelkleed op de grond uitgevouwen. Het tafelkleed dient tevens als ‘broodtrommel’. Na het eten wordt het tafelkleed weer opgevouwen met het brood er in. Afhankelijk van de plaats is er heerlijke zelfgemaakte abrikozenjam, melk, yoghurt of ayran, een zoute yoghurt. ’s Avonds worden er matjes voor ons neergelegd en zo ‘wordt het bed opgemaakt’.
Maar dit is niet bij elke homestay zo. Soms hebben we geen keuze en staat er in the ‘middle of nowhere’ een huisje, met slechts één verwarmde ruimte en daar slapen we dan met het hele gezin. ’s Ochtends als de zon opkomt staat de gastvrouw altijd als eerste op en maant ons te blijven liggen. Eerst wordt de kachel aangemaakt (soms staat dan de ruimte blauw van de rook) en als de kachel de ruimte heeft verwarmd mogen we pas ‘uit bed’ komen.
Er is hier, behalve in de steden, geen stromend water en het toilet is een gat in de grond, vaak ver weg van het huisje. Buiten hangt er een bakje water waar een pin of spijker onder hangt. Als je de pin omhoog duwt komt er water uit. Meerdere keren per dag moet het bakje gevuld worden met water. Als we geluk hebben wordt er ’s ochtends warm water in gedaan. Er is beperkte stroom, opgewekt door zonnepanelen. Als er op het einde van de dag voldoende stroom is opgewekt, kan….. het mobieltje weer worden opgeladen. Bij één homestay maakte de vader foto’s van alle buitenlandse gasten. Leuk, dan zie je wie er nog meer zijn geweest. Van andere fietsers krijgen we onderweg informatie waar je kan slapen en waar ‘niet-officiele homestays’ zijn. Een homestay is inclusief ontbijt en diner. Bij een primitieve homestay is het eten wat de pot schaft, vaak macaroni, plov (opgebakken rijst met ui) of lagman, een soort spaghettisoep of pamirsoep, vette soep met soms vlees, een kleine wortel en veel aardappelen.. Het is geen gevarieerde maaltijd, weinig groenten en fruit eten we maar zelden.
Sommige homestays zijn permanente woningen van mensen, andere homestays zijn zomerverblijven: huisjes, tenten of yurts (jailoos) waar ze van mei tot half september met hun vee verblijven. Wanneer het te koud wordt dan gaan ze terug naar hun huis in het dorp. Sommige yurts blijven nog iets langer staan omdat ze weten dat er nog een paar toeristen komen maar rond begin oktober zijn toch we alle yurts opgeruimd, het is dan te koud. Het vee, geiten, schapen, koeien en yaks worden dan weer naar warme plaatsen gebracht. Eén vrouw vertelde ons dat ze dan drie dagen van 8 uur met het vee liep om bij de winterplek te komen.
De eerste twee weken in Tadjikistan fietsten we vanaf de grens van Kirgizie met Tadjikistan helemaal naar het zuiden van Tadjikistan. Door de Pamir en de Wakhan-Vallei. De Wakhan-Vallei is aan de ene kant Tadjieks-grondgebied, aan de andere kant Afghaans. In het midden stroomt een rivier. De cultuur en taal is aan beide kanten hetzelfde. De 'Afghanen' in de Wakhan-corridor zijn ook Tadjieken.
Nadat we 'het rondje' hadden gefietst tot Korogh, zijn we oostwaarts gegaan naar de Bartang-vallei.
Bijzondere ontmoeting
Op 5 april zwaaiden we Hera (www.heravanwillick.nl) uit. Ze vertrok, op de fiets, vanuit Nederland naar China. We wisten dat we elkaar ergens zouden ontmoeten. Gezien haar en onze planning zou dit eerst China zijn, maar… het werd Tadjikistan: in the middle of nowhere in de pamir!
Van te voren bedachten we dat het leuk zou zijn om ‘een gezamenlijke rustdag te plannen’ zodat we zouden kunnen bijkletsen. Maar zonder internet en telefoon was dit moeilijk plannen. Op 30 augustus in de middag fietsten we elkaar tegemoet. Hera samen met Remco, die haar voor 10 weken vergezelde. Tja.. en dan sta je daar in de middle of nowhere. Geen homestay, hotel of restaurant in de buurt om samen een colaatje te drinken. Er stond wel een huisje aan de weg. Omdat het begon te regenen besloten we binnen te gaan kijken. Het voorste gedeelte was open en we gingen er zitten om bij te kletsen. Na een uur kwam er een vrachtauto langs en een man stapte uit. Blijkbaar was het huisje van zijn broer. Als we hem wat betaalden, zou hij ‘de huiskamer’ openen en konden we binnen zitten en slapen. Kwam dat even mooi uit! En zo werd het een super gezellige middag/avond/ochtend waarin we samen kookten en bijkletsten. Bij het afscheid in de ochtend zongen Remco en Hera voor ons ‘de Pamir-song’ die ze zelf gecomponeerd hebben. Die ochtend scheidden onze wegen én sloeg het weer om. Vanaf die dag fietsten wij in een korte broek.
Nadat we 'het rondje' hadden gefietst tot Korogh, zijn we oostwaarts gegaan naar de Bartang-vallei.
Bijzondere ontmoeting
Op 5 april zwaaiden we Hera (www.heravanwillick.nl) uit. Ze vertrok, op de fiets, vanuit Nederland naar China. We wisten dat we elkaar ergens zouden ontmoeten. Gezien haar en onze planning zou dit eerst China zijn, maar… het werd Tadjikistan: in the middle of nowhere in de pamir!
Van te voren bedachten we dat het leuk zou zijn om ‘een gezamenlijke rustdag te plannen’ zodat we zouden kunnen bijkletsen. Maar zonder internet en telefoon was dit moeilijk plannen. Op 30 augustus in de middag fietsten we elkaar tegemoet. Hera samen met Remco, die haar voor 10 weken vergezelde. Tja.. en dan sta je daar in de middle of nowhere. Geen homestay, hotel of restaurant in de buurt om samen een colaatje te drinken. Er stond wel een huisje aan de weg. Omdat het begon te regenen besloten we binnen te gaan kijken. Het voorste gedeelte was open en we gingen er zitten om bij te kletsen. Na een uur kwam er een vrachtauto langs en een man stapte uit. Blijkbaar was het huisje van zijn broer. Als we hem wat betaalden, zou hij ‘de huiskamer’ openen en konden we binnen zitten en slapen. Kwam dat even mooi uit! En zo werd het een super gezellige middag/avond/ochtend waarin we samen kookten en bijkletsten. Bij het afscheid in de ochtend zongen Remco en Hera voor ons ‘de Pamir-song’ die ze zelf gecomponeerd hebben. Die ochtend scheidden onze wegen én sloeg het weer om. Vanaf die dag fietsten wij in een korte broek.
De Bartang-vallei.
Vóór onze eerste overnachting in Tadjikistan hadden we elkaar al een paar keer vertwijfelend aangekeken. Moeten we misschien onze route niet aanpassen? In plaats van helemaal doorfietsen naar de hoofdstad Dushanbe om vervolgens weer naar Kirgizië te gaan is het ook mogelijk om door de Bartang-vallei te fietsen. We kenden de verhalen van deze vallei: vriendelijke mensen, prachtige, afwisselende landschappen en op de foto’s die we hebben gezien staan hoge, ruwe bergen in verschillende kleuren en blauwe meren. Het ongerepte Tadjikistan. En elke keer als we andere toeristen tegen kwamen vroegen we of ze ook door de Bartang-vallei waren gegaan. En elke keer hoorden we weer wat wilden horen en wat we ook wisten. Maar elke keer kwam er ook een ‘maartje’: de vallei is ruw, slechte wegen, keien, mul zand, soms is er geen weg, weggespoeld door een rivier en dan natuurlijk ook nog de bergen en het kan er koud zijn. Daarnaast zijn er weinig dorpjes en dat betekent ook dat je voor een paar dagen proviand moet meenemen als je gaat kamperen. Maar op één of andere manier wilden we die verhalen niet horen. Voor ons bleef het een prachtige vallei. Het sein stond dus op groen en in het laatste stadje, Khorog, deden we de laatste inkopen. Niet teveel want in de eerste 160 kilometer waren nog een paar dorpjes, daar kon je ook nog het één en ander kopen en daar konden we waarschijnlijk ook wel een homestay vinden. Vanaf Kudara, het laatste dorpje zouden we 160 kilometer op ons zelf zijn aangewezen maar dat was nog ver weg. Zondag 7 september vertrokken we vanuit Khorog richting de Bartang-Vallei. De eerste 60 kilometer nog over de M41, een relatief goede weg, op sommige plekken zelfs geasfalteerd, daarna rechtsaf, richting Yemtz, in de vallei.
Onze Engelse lerares.
Dat de mensen in Tadjikistan aardig en vriendelijk zijn wisten we eigenlijk als. In 2008 waren we al in Tadjikistan en kwamen we met een jeep in het eerste (nog bewoonde) gedeelte van de Bartang-vallei. In het plaatsje Geisev ontmoette we daar een lerares Engels die ons uitnodigde voor een kopje thee. In Tadjikistan, maar ook in Kirgizië, blijft het bij zo’n uitnodiging niet bij een kopje thee. Er komt meteen brood bij, jam, een schaaltje met koekjes en snoepjes, vervolgens een schaal met abrikozen en nootjes. En toen de lerares ons een heerlijke maaltijd voorschotelde waren we helemaal verkocht. Deze vrouw stond voor ons symbool voor de gastvrijheid van de Tadjiekse bevolking.
We gingen haar weer bezoeken om haar de foto’s te geven die we toen hadden gemaakt. Op de tweede dag in de vallei fietsten we naar Geisev. Een paar kilometer voor Geisev werden we door wegwerkers uitgenodigd voor een kopje thee en brood en met handen en voeten vertelden we waarom we weer in de vallei waren. We lieten de foto’s zien van onze lerares en ze herkenden haar. Maar meteen werd duidelijk dat ze niet meer in Geizev woonde maar in Dushanbe. Maar haar zoon woonde nu in het huis. Een paar kilometer verder gingen we de brug over en reden het dorpje binnen. Een aardige man wees ons de weg naar het huis. We herkenden het nog en al snel werden we uitgenodigd voor een kopje thee en al wat er bij hoort. De zoon was getrouwd en had één kind. In 2008 was hij niet in Geisev maar werkte toen in Moskou. Hij vertelde dat zijn moeder nu in Dushanbe woont en dat ze daar nu voor het tweede schooljaar als lerares werkt. De hele zomer was ze in Geisev geweest; we hadden haar net gemist. Vanavond zou hij haar bellen en vertellen dat er twee toeristen zijn geweest met foto’s en nogmaals bedanken voor hoe we zes jaar geleden zijn ontvangen.
De eerste 160 kilometer in de Bartang-vallei.
De eerste dag fietsten we maar een paar kilometers in Bartang-vallei en de volgende twee dagen was het heerlijk weer en af en toe kwamen we een dorpje tegen. Soms nodigden we ons zelf uit voor een kopje thee. We vroegen dan hoeveel kilometer het was naar het volgende dorpje. Dat wilde men ons best vertellen, maar eerst moesten we dan een kopje thee drinken waarna vervolgens ons een hele lunch werd voorgeschoteld. De dorpjes zijn het best te omschrijven als oases in een droge vallei. Van een afstand zie je al de groene bomen aan de rivier. Het eten wat je daar krijgt is dan ook vaak goed. Tomaten, uien, wortels en aardappels zijn er. Soms ook appels en abrikozen (heerlijke jam!). Brood wordt om de paar dagen vers gebakken. Op de landkaart die door de tourist-information in Khorog wordt verkocht staan alle dorpjes en ook staat aangegeven of er een homestay is. Eigenlijk overbodig want eigenlijk kun je bij iedereen wel overnachten. Op de kaart stond ook de hoogste pas aangegeven in de Bartang-vallei: 3160 meter. Vergeleken met de passen die wel al hebben gehad niet bijzonder hoog. Het aantal auto’s wat we tegenkwamen was op één hand te tellen. Het asfalt hield al na 10 kilometer op maar de weg was verhard en om de kuilen en grote stenen konden we nog met een grote boog rijden. Wel merkten we dat we niet meer zoveel kilometers aflegden, rond de 40 per dag, niet veel meer. Dat was ook niet nodig want we eindigden iedere dag wel weer in een ander dorpje. Het uitzicht in de vallei was fantastisch. Om elke bocht weer een ander rotsformatie. Soms was de vallei heel smal waardoor je op een plek fietste waar bijna geen zon kwam, om daarna over te gaan in een breed weidelandschap waar de rotsen ver uit elkaar staan. De laatste twee dorpjes waar wij nog konden overnachten waren Savnob en het 32 kilometer verderop gelegen Kudara. Vijftien kilometer voor Savnob werd de weg onderbroken door een riviertje van smeltend ijswater uit de bergen. We hadden dit al vaker gezien maar deze was net iets breder en dieper dan de vorige. Gelukkig stonden er een paar vriendelijke jongens bij het water. Eén sprak redelijk Engels en nodigde ons uit om bij hem thee te komen drinken en ook om bij hem te overnachten. ‘Vannacht is het koud en dan stroomt er minder water zodat je morgenvroeg met droge voeten aan de overkant komt’, legde hij uit. Volgens hem was het niet ver meer naar Savnob, maar de weg was slecht en zou nog een paar keer door smeltend ijswater worden onderbroken. ‘Een goede nachtrust en dan kun je morgen zelfs in één keer doorfietsen tot Kudara’. Tussen neus en lippen door maakte de jongen ons wijs dat Kudara eigenlijk helemaal niet zo ver weg was; hij kon er te voet in 5 uur komen. We besloten het advies te negeren. We bespraken onze tactiek om de fiets door het water te krijgen. De schoenen houden we aan, de stenen in het water zijn puntig en op blote voeten heb je geen enkele grip op de ondergrond. Bovendien scheen de zon nog volop en onze schoenen zouden snel drogen als we weer gaan fietsen. We zouden één fiets per keer doen: H. pakt het stuur vast en K. duwt achter bij de bagagedrager. Het is de kunst om zo kort mogelijk in het water te staan voordat je voeten te koud worden en gaan tintelen. De eerste fiets stond al snel aan de overkant. Even een paar minuten wachten om je voeten wat op te warmen en vervolgens liepen we hand in hand, voor de stabiliteit, in het stromende water terug naar de overkant. Daar ook weer even de voeten opwarmen en ook de andere fiets stond snel aan de overkant. Nog snel even zwaaien nar de jongens aan de overkant en we fietsten weer verder. Nog maar een paar kilometer en dan zouden we er zijn. Misschien met een paar natte voeten, maar die zouden wel drogen. Na elke bocht vreesden we weer het smeltend ijswater maar dat bleef uit. De jongen had een beetje overdreven. Maar wat de jongen ons niet had verteld was dat er in de laatste 12 kilometer nog een stuk zit van 5 kilometer waar de weg ongeveer 400 meter stijgt met soms zelfs een stijgingspercentage van meer dan 15 procent (aldus onze GPS)! Het eerste stukje stijgen valt nog mee. Tegen beter weten in denk je dat er na de bocht een afdaling komt. Als na de bocht de weg nog steeds omhoog gaat en je over je teleurstelling van een daling heen bent probeer je weer vooruit te komen, want na deze bocht komt er vast en zeker een afdaling. Een mooi staaltje van wishfull thinking! Lukt het om de eerste stijging nog in de vijfde versnelling te nemen, de derde in de vierde versnelling, bij de overige 25 bochten ben je blij als je nog kunt fietsen. Nooit geweten dat we de laagste versnelling zo hard nodig zouden hebben. En dan komt onvermijdelijk het moment dat je zo langzaam gaat dat je bijna omvalt. Afstappen en duwen. Ieder pakt zijn fiets bij het stuur en duwt uit alle kracht. Sneller dan fietsen gaat het niet maar we komen vooruit. Moe kijken we elkaar aan en besluiten elkaar te helpen. H. zet zijn fiets op de standaard en helpt K. met het omhoog duwen van haar fiets. Vervolgens lopen we terug om H. zijn fiets omhoog te duwen. Dit tafereel duurde meer dan twee uur….. Een waarschuwing voor wat komen zou!
Vóór onze eerste overnachting in Tadjikistan hadden we elkaar al een paar keer vertwijfelend aangekeken. Moeten we misschien onze route niet aanpassen? In plaats van helemaal doorfietsen naar de hoofdstad Dushanbe om vervolgens weer naar Kirgizië te gaan is het ook mogelijk om door de Bartang-vallei te fietsen. We kenden de verhalen van deze vallei: vriendelijke mensen, prachtige, afwisselende landschappen en op de foto’s die we hebben gezien staan hoge, ruwe bergen in verschillende kleuren en blauwe meren. Het ongerepte Tadjikistan. En elke keer als we andere toeristen tegen kwamen vroegen we of ze ook door de Bartang-vallei waren gegaan. En elke keer hoorden we weer wat wilden horen en wat we ook wisten. Maar elke keer kwam er ook een ‘maartje’: de vallei is ruw, slechte wegen, keien, mul zand, soms is er geen weg, weggespoeld door een rivier en dan natuurlijk ook nog de bergen en het kan er koud zijn. Daarnaast zijn er weinig dorpjes en dat betekent ook dat je voor een paar dagen proviand moet meenemen als je gaat kamperen. Maar op één of andere manier wilden we die verhalen niet horen. Voor ons bleef het een prachtige vallei. Het sein stond dus op groen en in het laatste stadje, Khorog, deden we de laatste inkopen. Niet teveel want in de eerste 160 kilometer waren nog een paar dorpjes, daar kon je ook nog het één en ander kopen en daar konden we waarschijnlijk ook wel een homestay vinden. Vanaf Kudara, het laatste dorpje zouden we 160 kilometer op ons zelf zijn aangewezen maar dat was nog ver weg. Zondag 7 september vertrokken we vanuit Khorog richting de Bartang-Vallei. De eerste 60 kilometer nog over de M41, een relatief goede weg, op sommige plekken zelfs geasfalteerd, daarna rechtsaf, richting Yemtz, in de vallei.
Onze Engelse lerares.
Dat de mensen in Tadjikistan aardig en vriendelijk zijn wisten we eigenlijk als. In 2008 waren we al in Tadjikistan en kwamen we met een jeep in het eerste (nog bewoonde) gedeelte van de Bartang-vallei. In het plaatsje Geisev ontmoette we daar een lerares Engels die ons uitnodigde voor een kopje thee. In Tadjikistan, maar ook in Kirgizië, blijft het bij zo’n uitnodiging niet bij een kopje thee. Er komt meteen brood bij, jam, een schaaltje met koekjes en snoepjes, vervolgens een schaal met abrikozen en nootjes. En toen de lerares ons een heerlijke maaltijd voorschotelde waren we helemaal verkocht. Deze vrouw stond voor ons symbool voor de gastvrijheid van de Tadjiekse bevolking.
We gingen haar weer bezoeken om haar de foto’s te geven die we toen hadden gemaakt. Op de tweede dag in de vallei fietsten we naar Geisev. Een paar kilometer voor Geisev werden we door wegwerkers uitgenodigd voor een kopje thee en brood en met handen en voeten vertelden we waarom we weer in de vallei waren. We lieten de foto’s zien van onze lerares en ze herkenden haar. Maar meteen werd duidelijk dat ze niet meer in Geizev woonde maar in Dushanbe. Maar haar zoon woonde nu in het huis. Een paar kilometer verder gingen we de brug over en reden het dorpje binnen. Een aardige man wees ons de weg naar het huis. We herkenden het nog en al snel werden we uitgenodigd voor een kopje thee en al wat er bij hoort. De zoon was getrouwd en had één kind. In 2008 was hij niet in Geisev maar werkte toen in Moskou. Hij vertelde dat zijn moeder nu in Dushanbe woont en dat ze daar nu voor het tweede schooljaar als lerares werkt. De hele zomer was ze in Geisev geweest; we hadden haar net gemist. Vanavond zou hij haar bellen en vertellen dat er twee toeristen zijn geweest met foto’s en nogmaals bedanken voor hoe we zes jaar geleden zijn ontvangen.
De eerste 160 kilometer in de Bartang-vallei.
De eerste dag fietsten we maar een paar kilometers in Bartang-vallei en de volgende twee dagen was het heerlijk weer en af en toe kwamen we een dorpje tegen. Soms nodigden we ons zelf uit voor een kopje thee. We vroegen dan hoeveel kilometer het was naar het volgende dorpje. Dat wilde men ons best vertellen, maar eerst moesten we dan een kopje thee drinken waarna vervolgens ons een hele lunch werd voorgeschoteld. De dorpjes zijn het best te omschrijven als oases in een droge vallei. Van een afstand zie je al de groene bomen aan de rivier. Het eten wat je daar krijgt is dan ook vaak goed. Tomaten, uien, wortels en aardappels zijn er. Soms ook appels en abrikozen (heerlijke jam!). Brood wordt om de paar dagen vers gebakken. Op de landkaart die door de tourist-information in Khorog wordt verkocht staan alle dorpjes en ook staat aangegeven of er een homestay is. Eigenlijk overbodig want eigenlijk kun je bij iedereen wel overnachten. Op de kaart stond ook de hoogste pas aangegeven in de Bartang-vallei: 3160 meter. Vergeleken met de passen die wel al hebben gehad niet bijzonder hoog. Het aantal auto’s wat we tegenkwamen was op één hand te tellen. Het asfalt hield al na 10 kilometer op maar de weg was verhard en om de kuilen en grote stenen konden we nog met een grote boog rijden. Wel merkten we dat we niet meer zoveel kilometers aflegden, rond de 40 per dag, niet veel meer. Dat was ook niet nodig want we eindigden iedere dag wel weer in een ander dorpje. Het uitzicht in de vallei was fantastisch. Om elke bocht weer een ander rotsformatie. Soms was de vallei heel smal waardoor je op een plek fietste waar bijna geen zon kwam, om daarna over te gaan in een breed weidelandschap waar de rotsen ver uit elkaar staan. De laatste twee dorpjes waar wij nog konden overnachten waren Savnob en het 32 kilometer verderop gelegen Kudara. Vijftien kilometer voor Savnob werd de weg onderbroken door een riviertje van smeltend ijswater uit de bergen. We hadden dit al vaker gezien maar deze was net iets breder en dieper dan de vorige. Gelukkig stonden er een paar vriendelijke jongens bij het water. Eén sprak redelijk Engels en nodigde ons uit om bij hem thee te komen drinken en ook om bij hem te overnachten. ‘Vannacht is het koud en dan stroomt er minder water zodat je morgenvroeg met droge voeten aan de overkant komt’, legde hij uit. Volgens hem was het niet ver meer naar Savnob, maar de weg was slecht en zou nog een paar keer door smeltend ijswater worden onderbroken. ‘Een goede nachtrust en dan kun je morgen zelfs in één keer doorfietsen tot Kudara’. Tussen neus en lippen door maakte de jongen ons wijs dat Kudara eigenlijk helemaal niet zo ver weg was; hij kon er te voet in 5 uur komen. We besloten het advies te negeren. We bespraken onze tactiek om de fiets door het water te krijgen. De schoenen houden we aan, de stenen in het water zijn puntig en op blote voeten heb je geen enkele grip op de ondergrond. Bovendien scheen de zon nog volop en onze schoenen zouden snel drogen als we weer gaan fietsen. We zouden één fiets per keer doen: H. pakt het stuur vast en K. duwt achter bij de bagagedrager. Het is de kunst om zo kort mogelijk in het water te staan voordat je voeten te koud worden en gaan tintelen. De eerste fiets stond al snel aan de overkant. Even een paar minuten wachten om je voeten wat op te warmen en vervolgens liepen we hand in hand, voor de stabiliteit, in het stromende water terug naar de overkant. Daar ook weer even de voeten opwarmen en ook de andere fiets stond snel aan de overkant. Nog snel even zwaaien nar de jongens aan de overkant en we fietsten weer verder. Nog maar een paar kilometer en dan zouden we er zijn. Misschien met een paar natte voeten, maar die zouden wel drogen. Na elke bocht vreesden we weer het smeltend ijswater maar dat bleef uit. De jongen had een beetje overdreven. Maar wat de jongen ons niet had verteld was dat er in de laatste 12 kilometer nog een stuk zit van 5 kilometer waar de weg ongeveer 400 meter stijgt met soms zelfs een stijgingspercentage van meer dan 15 procent (aldus onze GPS)! Het eerste stukje stijgen valt nog mee. Tegen beter weten in denk je dat er na de bocht een afdaling komt. Als na de bocht de weg nog steeds omhoog gaat en je over je teleurstelling van een daling heen bent probeer je weer vooruit te komen, want na deze bocht komt er vast en zeker een afdaling. Een mooi staaltje van wishfull thinking! Lukt het om de eerste stijging nog in de vijfde versnelling te nemen, de derde in de vierde versnelling, bij de overige 25 bochten ben je blij als je nog kunt fietsen. Nooit geweten dat we de laagste versnelling zo hard nodig zouden hebben. En dan komt onvermijdelijk het moment dat je zo langzaam gaat dat je bijna omvalt. Afstappen en duwen. Ieder pakt zijn fiets bij het stuur en duwt uit alle kracht. Sneller dan fietsen gaat het niet maar we komen vooruit. Moe kijken we elkaar aan en besluiten elkaar te helpen. H. zet zijn fiets op de standaard en helpt K. met het omhoog duwen van haar fiets. Vervolgens lopen we terug om H. zijn fiets omhoog te duwen. Dit tafereel duurde meer dan twee uur….. Een waarschuwing voor wat komen zou!
De tweede 160 kilometer in de Bartang-vallei.
Pech onderweg
In Basid zijn we door een jongen uitgenodigd om bij zijn homestay te overnachten. Na een goede nachtrust worden we ’s ochtend gewekt dor de zon. De jongen (17 jr) staat al vroeg klaar om voor ons ontbijt te zorgen. Hij is gekleed in een zwarte broek en een smetteloos wit overhemd, klaar om naar school te gaan. Vandaag staat voor ons de laatste tocht in ‘de bewoonde wereld’ voor de boeg. Na Kudara is er 160 kilometer geen ‘bewoonde wereld’ meer; dus geen plaatsen waar we kunnen overnachten. Misschien dat er herders zijn (in tenten) maar dat is niet zeker. Rond half september ruimen de herders hun jailoos (zomerverblijven) op en zakken met hun kudde af naar het laagland om te overwinteren. De jongen stelt ons gerust; Kudara is een grote plaats en natuurlijk kun je daar overnachten en natuurlijk is er een winkel. We doen daarom nog geen boodschappen voor het laatste stuk in Basid. De eerste kilometers is een spectaculaire afdaling van soms wel tien procent. Met ingeknepen remmen manoeuvreren we ons door het gruis en de losse, puntige keien die op de weg liggen. Sneller dan 10 kilometer per uur gaan we niet bij deze afdaling. Maar we hebben een prachtig uitzicht op de vallei. Het zonnetje schijnt heerlijk in onze rug en onderweg zijn boeren bezig op het land. We stoppen regelmatig om er foto’s van te maken. Een paar kilometer voor Kudara merk ik (H.) dat mijn voorband een beetje slap is. Ik zwaai naar K. en stop om mijn band op te pompen. Ik draai het Frans ventiel los, er loopt een beetje lucht uit mijn voorband, en ik zet de fietspomp er op. In plaats van dat er lucht in komt, gaat er steeds meer lucht uit. Mijn band wordt steeds slapper. Tot mijn schrik merk ik dat ons fietspompje stuk is, we missen een dopje dat over het ventiel wordt geschoven. Waarschijnlijk losgetrild op deze wegen, net zoals we ook al een dop van een bidon zijn verloren en een haakje van de fietstas. Goede raad is duur. Ik draai het ventiel weer vast en nu maar hopen dat de band niet lek is. Langzaam fiets ik de laatste kilometers naar Gudara. Het sturen is nu lastiger en het lukt niet meer om elke steen te ontwijken. Door de band heen voel ik de stenen op de velg. Kudara is niet ver meer. Plots zwenk ik naar links en ik kan mijn fiets niet meer houden. Het lukt me niet om op tijd mijn schoenen van het pedaal los te klikken. Met mijn linkerdij vang ik de klap op. Beduusd blijf ik liggen en roep K. die voor mij fietst. De schade is beperkt, een blauwe plek op mijn linkerbil, een kleine schaafwond aan mijn elleboog en mijn spiegeltje is afgebroken. Een beetje stram fiets ik het laatste half uur naar Kudara. Verschillende scenario’s spoken door mijn hoofd. Wat als het niet lukt om mijn band op te pompen? In Kudara is waarschijnlijk geen fiets te vinden, laat staan een fietspomp met een Frans ventiel. Moeten we misschien met de auto helemaal terug naar Khorog om daar iets te vinden? Daarnaast hebben we nog geen onderdak en moeten we ook nog inkopen doen voor de laatste 160 kilometer. In Kudara worden we begroet door een man. Vriendelijk komt hij op ons afgelopen en zwaait met een paar formulieren. In een mengelmoes van Russisch en Engels maakt hij ons snel duidelijk dat wij door een nationaal park fietsen, dat hij de parkopzichter is en dat we ons moeten laten registeren maar vooral dat we entree voor het park moeten betalen. Bij de tourist-information in Khorog is ons verteld dat we geen entree hoeven te betalen maar het beschaafde Khorog is hier ver weg; hier gelden nu andere regels. De formulieren frommelen we in onze stuurtassen en gepikeerd wijzen we om mijn slappe voorband. De parkopzichter roept tegen twee kinderen dat ze een fietspomp moeten halen en binnen vijf minuten is er een fietspomp mét frans ventiel. Met ducktape repareren we ons kapotte fietspompje en het lukt om daarmee mijn band op te pompen. Probleem één; twee oplossingen. De parkopzichter ontpopt zich tot een hulpvaardige man en nodigt ons uit om in zijn huis te overnachten. Probleem twee ook opgelost. In Kudara is geen winkel maar we bespreken met de parkopzichter wat we nodig hebben. Uiteindelijk lukt het om één kilo macaroni, één liter ketchup, een paar uien, twee broden en een kilo toffees te bemachtigen. Tomaten of andere groenten zijn hier niet verkrijgbaar.
Taal
Het huis van de parkopzichter is een typisch Pamir-huis. In de grote ruimte staan vijf houten palen die het dak ondersteunen. Elke paal vertegenwoordigt een belangrijk persoon uit de (Shi’ietische) Islam, waaronder Mohammed, Bibi Fatima, Ali en Hussein. Aan één van de palen hangt een foto van Aga Kahn, de leider van de Ismaëlitische gemeenschap. Het nieuws dat er twee toeristen bij de parkopzichter logeren heeft zich als een lopend vuurtje door het dorp verspreid en na enige tijd schuift de leraar Engels bij ons aan. Hij is nieuwsgierig en vraagt naar onze achtergrond. We vertellen dat we uit Nederland komen, sinds een maand aan het fietsen zijn en dat we op we zijn naar Karakol. Het gesprek gaat moeizaam; de docent Engels praat met een accent wat nauwelijks te volgen is en we moeten regelmatig herhalen wat we zeggen omdat de docent het niet heeft begrepen. Alles wordt vervolgens vertaald voor de parkopzichter die nu volop vragen aan ons stelt. Met de foto’s van onze families houden we het gesprek gaande, maar op een gegeven moment valt er niets meer te zeggen. We eten van de koekjes en snoepjes die op een schaaltje liggen en kijken elkaar opgelucht aan; alles komt in orde. De docent Engels vraag na een tijdje of wij uit Amsterdam komen. “No, we come from Tilburg, a big city in the south of the Netherlands with 200.000 inhabitants”. “Okay” zegt de docent en vertaalt het voor de parkopzichter. De vertaling duurt lang en de twee mannen gaan met elkaar in gesprek. Ongelovig kijkt de parkopzichter de leraar Engels aan en stelt vervolgens in het Russisch ons een vraag. Two thousand?, vraagt de docent Engels. “No, not two thousand, but two hundred thousand” herhalen wij. Nu verschijnt er ook een blik van ongeloof op het gezicht van de leraar Engels en vertaalt het voor de parkopzichter. “two hundred thousand” mompelt hij vervolgens, “two hundred thousand cows………”
Lopen, duwen, trekken en zweten….
De volgende dag bij het ontbijt vragen we de parkopzichter hoe de laatste 160 kilometer van de Bartang-vallei er uit zien. De weg is “plocha”, slecht. Dat was al duidelijk. De man tekent het hoogteprofiel; eerst een stuk klimmen, vervolgens een korte afdaling en dan een relatief vlakke weg naar Karakol. We zien alleen wat we willen zien, een korte afdaling en vervolgens een vlakke weg. De klim komt wel en de weg.. erger kan het niet worden, toch? Ik vraag hoe hoog we moeten klimmen en de parkopzichter schrijft 4.000 meter op. Dat klopt niet volgens onze kaart. Daar staat 3.100 meter op. Ik (H.) schud mijn hoofd, wijs de man op onze kaart en streep de 4.000 meter door. De parkopzichter pakt mijn pen en zonder dralen schrijft hij nu 3.400 meter op. Dit past beter bij mijn beeld en de kaart die wij hebben. Een dag later denk ik nog vaak aan dit moment als ik puffend de fiets omhoog duw naar 3.800 meter. Afdingen op de markt is prima, maar afdingen op een berg lukt niet!
Vanuit Kudara is het meteen steil omhoog en de eerste kilometers duwen we de fietsen moeizaam omhoog. De zon schijnt fel in onze nek en er lijkt geen einde te komen aan de haarspeldbochten. Na meer dan een uur duwen hebben we een mooi uitzicht op de vallei die we achter ons hebben gelaten. De top is nog niet in zicht….. Na de top komt er een tweede hindernis. Uit de bergen is er een modderstroom over het pad gekomen. Over deze (door de zon verharde) modder kun je niet fietsen dus het wordt weer duwen. Iets verderop heeft deze modderstroom een kloof uitgesleten van enkele meters breed en diep. In de kloof stroomt een rivier. We laten onze fietsen staan en lopen beide een andere kant op om te kijken waar we het eenvoudigste kunnen oversteken. Na een half uur hebben we een plek gevonden waar we kunnen oversteken. Voorzichtig tillen we de eerste fiets in de kloof. Met z’n tweeën zetten we de fiets in het water. Over een paar stenen springt H. naar de overkant en trekt vervolgens de fiets op het droge. De onderkant van de fietstassen is nat geworden. Maar goed dat de tassen waterdicht zijn. Ook de tweede fiets komt heelhuids aan de overkant en we fietsen door. ’s Middags komen we twee herders tegen die ons uitnodigen voor thee, brood en ayran (een zoute yoghurt) en aan het einde van de middag vinden we een goed plekje om te kamperen. Op het menu staat macaroni met ketchup en een ui, met als toetje een paar toffees.
Nog meer duwen, puffen en zweten
De slaapzakken die we hebben zijn heerlijk warm en het valt niet mee om op te staan. Zo snel mogelijk trek ik (H.) mijn broek over mijn thermo-onderbroek aan, over mijn thermo-trui trek ik een donsjas en een windjasje. Met een muts en handschoenen kook ik water om havermoutpap klaar te maken. In de tent, in de slaapzak eten we het ontbijt. We leggen de tent even in de zon, zodat het ijs op de tent kan smelten. Als alles is ingepakt fietsen we verder. De eerste kilometers gaan over een redelijk vlak pad maar daarna komt er een zeer lange steile klim over slechte weg. Het wordt weer duwen, puffen en zweten…….. Bocht na bocht na bocht, lopen en duwen er komt geen einde aan. We zijn alleen op de wereld. Het enige wat helpt is verstand op nul en duwen, puffen en zweten. Sommige stukken hebben een stijgingspercentage van meer dan 20 procent…… duwen, puffen en zweten. Aan het einde van de middag, we zijn net over de top, komen we twee herders tegen, vader en zoon. Drie kilometer verderop staat hun jailoo, daar kunnen we overnachten. Inmiddels is het hard gaan waaien en als we bij de jailoo (twee grote tenten) aankomen laten we ons met alle plezier uitnodigen. We hoeven onze tent niet op te zetten en niet zelf te koken. De kilometerteller voor deze dag staat op 17 kilometer.
Feest in de tent.
In één tent slapen wij, de andere is de kooktent waar de kachel staat. ’s Avonds wordt de kooktent omgedoopt tot ‘slaapkamer’ en worden er matjes op de grond gelegd. We kruipen dicht tegen de kachel aan en drinken thee. ’s Avonds komen er een paar mannen waar van er één Engels spreekt. Morgen gaan ze naar hun jailoo om hun kudde op te halen. In zes dagen tijd lopen ze dan met hun kudde naar Murghab om daar te overwinteren. De mannen hebben een groot stuk vlees meegenomen. Na een inspannende dag hebben we honger en we zien met afgrijzen aan hoe de mannen tergend langzaam het vlees in kleine stukjes snijden. Ze hebben alle tijd van de wereld. Ondertussen stillen wij enigszins de honger door brood met suiker te eten. Als uiteindelijk een grote wok op de kachel wordt gezet met het vlees duurt het nog een dik uur voordat het vlees klaar is. Het vlees is heerlijk en om het feest compleet te maken wordt er wodka geschonken. Als wij later in de andere tent liggen horen we mannen nog lang door gaan met hun feestje.
Pech onderweg
In Basid zijn we door een jongen uitgenodigd om bij zijn homestay te overnachten. Na een goede nachtrust worden we ’s ochtend gewekt dor de zon. De jongen (17 jr) staat al vroeg klaar om voor ons ontbijt te zorgen. Hij is gekleed in een zwarte broek en een smetteloos wit overhemd, klaar om naar school te gaan. Vandaag staat voor ons de laatste tocht in ‘de bewoonde wereld’ voor de boeg. Na Kudara is er 160 kilometer geen ‘bewoonde wereld’ meer; dus geen plaatsen waar we kunnen overnachten. Misschien dat er herders zijn (in tenten) maar dat is niet zeker. Rond half september ruimen de herders hun jailoos (zomerverblijven) op en zakken met hun kudde af naar het laagland om te overwinteren. De jongen stelt ons gerust; Kudara is een grote plaats en natuurlijk kun je daar overnachten en natuurlijk is er een winkel. We doen daarom nog geen boodschappen voor het laatste stuk in Basid. De eerste kilometers is een spectaculaire afdaling van soms wel tien procent. Met ingeknepen remmen manoeuvreren we ons door het gruis en de losse, puntige keien die op de weg liggen. Sneller dan 10 kilometer per uur gaan we niet bij deze afdaling. Maar we hebben een prachtig uitzicht op de vallei. Het zonnetje schijnt heerlijk in onze rug en onderweg zijn boeren bezig op het land. We stoppen regelmatig om er foto’s van te maken. Een paar kilometer voor Kudara merk ik (H.) dat mijn voorband een beetje slap is. Ik zwaai naar K. en stop om mijn band op te pompen. Ik draai het Frans ventiel los, er loopt een beetje lucht uit mijn voorband, en ik zet de fietspomp er op. In plaats van dat er lucht in komt, gaat er steeds meer lucht uit. Mijn band wordt steeds slapper. Tot mijn schrik merk ik dat ons fietspompje stuk is, we missen een dopje dat over het ventiel wordt geschoven. Waarschijnlijk losgetrild op deze wegen, net zoals we ook al een dop van een bidon zijn verloren en een haakje van de fietstas. Goede raad is duur. Ik draai het ventiel weer vast en nu maar hopen dat de band niet lek is. Langzaam fiets ik de laatste kilometers naar Gudara. Het sturen is nu lastiger en het lukt niet meer om elke steen te ontwijken. Door de band heen voel ik de stenen op de velg. Kudara is niet ver meer. Plots zwenk ik naar links en ik kan mijn fiets niet meer houden. Het lukt me niet om op tijd mijn schoenen van het pedaal los te klikken. Met mijn linkerdij vang ik de klap op. Beduusd blijf ik liggen en roep K. die voor mij fietst. De schade is beperkt, een blauwe plek op mijn linkerbil, een kleine schaafwond aan mijn elleboog en mijn spiegeltje is afgebroken. Een beetje stram fiets ik het laatste half uur naar Kudara. Verschillende scenario’s spoken door mijn hoofd. Wat als het niet lukt om mijn band op te pompen? In Kudara is waarschijnlijk geen fiets te vinden, laat staan een fietspomp met een Frans ventiel. Moeten we misschien met de auto helemaal terug naar Khorog om daar iets te vinden? Daarnaast hebben we nog geen onderdak en moeten we ook nog inkopen doen voor de laatste 160 kilometer. In Kudara worden we begroet door een man. Vriendelijk komt hij op ons afgelopen en zwaait met een paar formulieren. In een mengelmoes van Russisch en Engels maakt hij ons snel duidelijk dat wij door een nationaal park fietsen, dat hij de parkopzichter is en dat we ons moeten laten registeren maar vooral dat we entree voor het park moeten betalen. Bij de tourist-information in Khorog is ons verteld dat we geen entree hoeven te betalen maar het beschaafde Khorog is hier ver weg; hier gelden nu andere regels. De formulieren frommelen we in onze stuurtassen en gepikeerd wijzen we om mijn slappe voorband. De parkopzichter roept tegen twee kinderen dat ze een fietspomp moeten halen en binnen vijf minuten is er een fietspomp mét frans ventiel. Met ducktape repareren we ons kapotte fietspompje en het lukt om daarmee mijn band op te pompen. Probleem één; twee oplossingen. De parkopzichter ontpopt zich tot een hulpvaardige man en nodigt ons uit om in zijn huis te overnachten. Probleem twee ook opgelost. In Kudara is geen winkel maar we bespreken met de parkopzichter wat we nodig hebben. Uiteindelijk lukt het om één kilo macaroni, één liter ketchup, een paar uien, twee broden en een kilo toffees te bemachtigen. Tomaten of andere groenten zijn hier niet verkrijgbaar.
Taal
Het huis van de parkopzichter is een typisch Pamir-huis. In de grote ruimte staan vijf houten palen die het dak ondersteunen. Elke paal vertegenwoordigt een belangrijk persoon uit de (Shi’ietische) Islam, waaronder Mohammed, Bibi Fatima, Ali en Hussein. Aan één van de palen hangt een foto van Aga Kahn, de leider van de Ismaëlitische gemeenschap. Het nieuws dat er twee toeristen bij de parkopzichter logeren heeft zich als een lopend vuurtje door het dorp verspreid en na enige tijd schuift de leraar Engels bij ons aan. Hij is nieuwsgierig en vraagt naar onze achtergrond. We vertellen dat we uit Nederland komen, sinds een maand aan het fietsen zijn en dat we op we zijn naar Karakol. Het gesprek gaat moeizaam; de docent Engels praat met een accent wat nauwelijks te volgen is en we moeten regelmatig herhalen wat we zeggen omdat de docent het niet heeft begrepen. Alles wordt vervolgens vertaald voor de parkopzichter die nu volop vragen aan ons stelt. Met de foto’s van onze families houden we het gesprek gaande, maar op een gegeven moment valt er niets meer te zeggen. We eten van de koekjes en snoepjes die op een schaaltje liggen en kijken elkaar opgelucht aan; alles komt in orde. De docent Engels vraag na een tijdje of wij uit Amsterdam komen. “No, we come from Tilburg, a big city in the south of the Netherlands with 200.000 inhabitants”. “Okay” zegt de docent en vertaalt het voor de parkopzichter. De vertaling duurt lang en de twee mannen gaan met elkaar in gesprek. Ongelovig kijkt de parkopzichter de leraar Engels aan en stelt vervolgens in het Russisch ons een vraag. Two thousand?, vraagt de docent Engels. “No, not two thousand, but two hundred thousand” herhalen wij. Nu verschijnt er ook een blik van ongeloof op het gezicht van de leraar Engels en vertaalt het voor de parkopzichter. “two hundred thousand” mompelt hij vervolgens, “two hundred thousand cows………”
Lopen, duwen, trekken en zweten….
De volgende dag bij het ontbijt vragen we de parkopzichter hoe de laatste 160 kilometer van de Bartang-vallei er uit zien. De weg is “plocha”, slecht. Dat was al duidelijk. De man tekent het hoogteprofiel; eerst een stuk klimmen, vervolgens een korte afdaling en dan een relatief vlakke weg naar Karakol. We zien alleen wat we willen zien, een korte afdaling en vervolgens een vlakke weg. De klim komt wel en de weg.. erger kan het niet worden, toch? Ik vraag hoe hoog we moeten klimmen en de parkopzichter schrijft 4.000 meter op. Dat klopt niet volgens onze kaart. Daar staat 3.100 meter op. Ik (H.) schud mijn hoofd, wijs de man op onze kaart en streep de 4.000 meter door. De parkopzichter pakt mijn pen en zonder dralen schrijft hij nu 3.400 meter op. Dit past beter bij mijn beeld en de kaart die wij hebben. Een dag later denk ik nog vaak aan dit moment als ik puffend de fiets omhoog duw naar 3.800 meter. Afdingen op de markt is prima, maar afdingen op een berg lukt niet!
Vanuit Kudara is het meteen steil omhoog en de eerste kilometers duwen we de fietsen moeizaam omhoog. De zon schijnt fel in onze nek en er lijkt geen einde te komen aan de haarspeldbochten. Na meer dan een uur duwen hebben we een mooi uitzicht op de vallei die we achter ons hebben gelaten. De top is nog niet in zicht….. Na de top komt er een tweede hindernis. Uit de bergen is er een modderstroom over het pad gekomen. Over deze (door de zon verharde) modder kun je niet fietsen dus het wordt weer duwen. Iets verderop heeft deze modderstroom een kloof uitgesleten van enkele meters breed en diep. In de kloof stroomt een rivier. We laten onze fietsen staan en lopen beide een andere kant op om te kijken waar we het eenvoudigste kunnen oversteken. Na een half uur hebben we een plek gevonden waar we kunnen oversteken. Voorzichtig tillen we de eerste fiets in de kloof. Met z’n tweeën zetten we de fiets in het water. Over een paar stenen springt H. naar de overkant en trekt vervolgens de fiets op het droge. De onderkant van de fietstassen is nat geworden. Maar goed dat de tassen waterdicht zijn. Ook de tweede fiets komt heelhuids aan de overkant en we fietsen door. ’s Middags komen we twee herders tegen die ons uitnodigen voor thee, brood en ayran (een zoute yoghurt) en aan het einde van de middag vinden we een goed plekje om te kamperen. Op het menu staat macaroni met ketchup en een ui, met als toetje een paar toffees.
Nog meer duwen, puffen en zweten
De slaapzakken die we hebben zijn heerlijk warm en het valt niet mee om op te staan. Zo snel mogelijk trek ik (H.) mijn broek over mijn thermo-onderbroek aan, over mijn thermo-trui trek ik een donsjas en een windjasje. Met een muts en handschoenen kook ik water om havermoutpap klaar te maken. In de tent, in de slaapzak eten we het ontbijt. We leggen de tent even in de zon, zodat het ijs op de tent kan smelten. Als alles is ingepakt fietsen we verder. De eerste kilometers gaan over een redelijk vlak pad maar daarna komt er een zeer lange steile klim over slechte weg. Het wordt weer duwen, puffen en zweten…….. Bocht na bocht na bocht, lopen en duwen er komt geen einde aan. We zijn alleen op de wereld. Het enige wat helpt is verstand op nul en duwen, puffen en zweten. Sommige stukken hebben een stijgingspercentage van meer dan 20 procent…… duwen, puffen en zweten. Aan het einde van de middag, we zijn net over de top, komen we twee herders tegen, vader en zoon. Drie kilometer verderop staat hun jailoo, daar kunnen we overnachten. Inmiddels is het hard gaan waaien en als we bij de jailoo (twee grote tenten) aankomen laten we ons met alle plezier uitnodigen. We hoeven onze tent niet op te zetten en niet zelf te koken. De kilometerteller voor deze dag staat op 17 kilometer.
Feest in de tent.
In één tent slapen wij, de andere is de kooktent waar de kachel staat. ’s Avonds wordt de kooktent omgedoopt tot ‘slaapkamer’ en worden er matjes op de grond gelegd. We kruipen dicht tegen de kachel aan en drinken thee. ’s Avonds komen er een paar mannen waar van er één Engels spreekt. Morgen gaan ze naar hun jailoo om hun kudde op te halen. In zes dagen tijd lopen ze dan met hun kudde naar Murghab om daar te overwinteren. De mannen hebben een groot stuk vlees meegenomen. Na een inspannende dag hebben we honger en we zien met afgrijzen aan hoe de mannen tergend langzaam het vlees in kleine stukjes snijden. Ze hebben alle tijd van de wereld. Ondertussen stillen wij enigszins de honger door brood met suiker te eten. Als uiteindelijk een grote wok op de kachel wordt gezet met het vlees duurt het nog een dik uur voordat het vlees klaar is. Het vlees is heerlijk en om het feest compleet te maken wordt er wodka geschonken. Als wij later in de andere tent liggen horen we mannen nog lang door gaan met hun feestje.
Het laatste stuk in de Bartang-vallei.
We nemen afscheid van de herders en gaan de laatste 110 kilometers aan naar Karakol. Na een paar kilometer komen we in een brede vallei. Links en rechts in de verte staan bergen en voor ons slingert een weg door de open vlakte. De steile beklimmingen hebben we achter ons gelaten, de slechte weg nog niet. Rustig fietsen we verder. Vandaag kunnen we wel genieten van het uitzicht. In de middag zetten we ons tentje op bij een riviertje en eten weer het bekende macaroni-met-ketchup-menu. Nog even kunnen we genieten van het zonnetje maar als de zon achter de bergen is verdwenen wordt het al snel koud en kruipen we in onze slaapzak. Morgen gaan we naar Karakol, de beschaving.
Het venijn zit hem in de staart. De laatste 60 kilometers vallen zwaar. Natuurlijk is de weg slecht maar een straffe tegenwind zorgt er voor dat we pas laat in de middag in Karakol aankomen. Het rondje Tadjikistan is compleet. Bij de homestay is een ‘banya’, een klein kamertje waar een kachel staat te loeien. Op de kachel staat een emmer met heet water. In een teil meng je het heet water met koud water zodat je je kunt wassen. Met een borstel schuren we onszelf schoon. Het avondeten is heerlijk. Moe maar voldaan kruipen we ’s avonds in bed.
Na een rustdag in Karakol fietsen we richting de grens met Kirgizië. Via Sary-Tash komen we aan in Osh, een grote stad. We zijn terug in de bewoonde wereld: een stad, alles is hier te koop en we moeten weer even wennen aan zoveel verkeer.
Er is bijna geen toerisme in de Bartang-Vallei. Hieronder foto's van een aantal aardige mensen bij wie we mochten overnachten of op de thee mochten komen.
We nemen afscheid van de herders en gaan de laatste 110 kilometers aan naar Karakol. Na een paar kilometer komen we in een brede vallei. Links en rechts in de verte staan bergen en voor ons slingert een weg door de open vlakte. De steile beklimmingen hebben we achter ons gelaten, de slechte weg nog niet. Rustig fietsen we verder. Vandaag kunnen we wel genieten van het uitzicht. In de middag zetten we ons tentje op bij een riviertje en eten weer het bekende macaroni-met-ketchup-menu. Nog even kunnen we genieten van het zonnetje maar als de zon achter de bergen is verdwenen wordt het al snel koud en kruipen we in onze slaapzak. Morgen gaan we naar Karakol, de beschaving.
Het venijn zit hem in de staart. De laatste 60 kilometers vallen zwaar. Natuurlijk is de weg slecht maar een straffe tegenwind zorgt er voor dat we pas laat in de middag in Karakol aankomen. Het rondje Tadjikistan is compleet. Bij de homestay is een ‘banya’, een klein kamertje waar een kachel staat te loeien. Op de kachel staat een emmer met heet water. In een teil meng je het heet water met koud water zodat je je kunt wassen. Met een borstel schuren we onszelf schoon. Het avondeten is heerlijk. Moe maar voldaan kruipen we ’s avonds in bed.
Na een rustdag in Karakol fietsen we richting de grens met Kirgizië. Via Sary-Tash komen we aan in Osh, een grote stad. We zijn terug in de bewoonde wereld: een stad, alles is hier te koop en we moeten weer even wennen aan zoveel verkeer.
Er is bijna geen toerisme in de Bartang-Vallei. Hieronder foto's van een aantal aardige mensen bij wie we mochten overnachten of op de thee mochten komen.
24-8-2014 t/m 17-9-2014
Route:
Karakol - Murgab - Alichur - Kargush - Reve - Langar - Vichkut - Namatgat Bolo - Iskashim -Andarob - Khorog - Bartang vallei - Karakol
Bekijk de route via wikiloc: Tadjikistan
Wil je meer foto's zien van Tadjikistan? Klik dan hier.
Route:
Karakol - Murgab - Alichur - Kargush - Reve - Langar - Vichkut - Namatgat Bolo - Iskashim -Andarob - Khorog - Bartang vallei - Karakol
Bekijk de route via wikiloc: Tadjikistan
Wil je meer foto's zien van Tadjikistan? Klik dan hier.